Interesse in onze doop? Klik hier voor meer info.

Liederen

Clublied

Tekst: Stijn Verhalle, Melodie: Zeemanslied

Hier zijn we dan, de mannen van 't schoon leven
Uit Melledorp, 't is maar een scheet van hier
We drinken bier, totdat we staan te beven
En als ons geld, gaat naar de herbergier

Waar het lied van Melle luidt daar is er ambience, poep zat
Waar de pintjes staan daar maken wij een vat, poep zat
Waar we staan te feesten daar zijn wij zo graag,
Geef ons nog een pintje, ja voor onze maag

En't blokken, da laten we achterwege
't is tijd voor leute, mee meisjes van plezier,
En als we z'al, een paar keer ein gekregen
Met hand op borst, zingen wij heel fier...

Waar het lied van Melle luidt daar is er ambience, poep zat
Waar de pintjes staan daar maken wij een vat, poep zat
Waar we staan te feesten daar zijn wij zo graag,
Geef ons nog een pintje, ja voor onze maag

Met groen-wit-grijs daar zijn wij mee verbonden,
Hortecta's kleur, zo schoon als gerstenat
En loopt't vat dan loop't naar ons monden,
We drinken tot we vallen op ons gat.

Waar het lied van Melle luidt daar is er ambience, poep zat
Waar de pintjes staan daar maken wij een vat, poep zat
Waar we staan te feesten daar zijn wij zo graag,
Geef ons nog een pintje, ja voor onze maag

Io Vivat

Strofen 1 en 3 worden zonder onderbreking achter elkaar gezongen

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas!
Hoc est amoris poculum!
Doloris est antidotum!

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas
Dum nihil est in poculo,
Jam repleatur denuo!

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas
Nos jungit amicitia,
Et vinum praebet gaudia.

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas
Est vita nostra brevior,
Et mors amara longior.

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas
Osores nostri pereant!
Amici semper floreant!

Io vivat! io vivat!
Nostrorum sanitas
Jam tota Academia,
Nobiscum amet gaudia

De slag om het gravensteen

Eugeen De Ridder, Armand Preud’homme

Te Gent, de oude stede,
Daar lag het Gravensteen
Sinds eeuwen als vergeten,
Verlaten en alleen.
Tot plots studentenkeerlen,
Belust op leute en lach,
Met list de burcht verov’ren,
Zo zonder stoot of slag.

Spuiters van Vlaandren!
Gent brult van pret:
“’t Gravenkasteel door studenten bezet!”
Ze zitten er binnen! wie krijgt z’er uit.
Ze vrezen noch knuppel, noch water, noch spuit!
Belegeraars zo ge ten aanval wilt gaan.
Past op, past op, past op, past op!
Uilenspiegel, Uilenspiegel voert hen aan.

’t Pandoerenheir, zeeghaftig,
Rolt ladders bij de muur,
En neemt met waterlansen,
De ruïne onder vuur.
Maar appels als granaten,
Ontploffen op de grond,
En ’t slijmrig schroot zaait pletsend,
Verwarring in het rond.

’t Studentengild, verbeten,
Bedekt met stof en as,
Verschoot zijn laatste appel,
Zijn laatste zode gras.
Toen was hun strijd gestreden...
Maar, door de eeuwen heen,
Zal Vlaandrens lach herdenken,
De slag om ’t Gravensteen!